De centrale stelling van dit essay is, dat een sterkere nadruk op burgerschap en integratie de gemeenschappelijke inspiratiebron vormt voor ontwikkelingen op zeer uiteenlopende beleidsterreinen. De recente wijzigingen in het immigratierecht, het inburgeringsbeleid en de natio naliteitswetgeving worden gemotiveerd vanuit kritiek op het multiculturalisme en de tekortschietende integratie van minderheden. Ze berusten op een gemeenschappelijk uitgangspunt: de migrant zal eerst moeten aantonen dat hij bereid en in staat is een positieve bijdrage aan de Nederlandse samenleving te leveren voordat hij in aanmerking komt voor toegang, permanent verblijf en Nederlanderschap. Eerst zal hij aannemelijk moeten maken dat hij in maatschappelijke zin een burger zal zijn - hij zal moeten integreren - voordat hij voor burgerschap in juridische zin met de bijbehorende rechten in aanmerking komt.
Versterking van burgerschap en integratie ligt ook ten grondslag aan het streven om de vrijheid van godsdienst en onderwijs in te perken ten gunste van een scherpere scheiding van kerk en staat. Voorkomen moet worden dat religieus en cultureel gemotiveerde groepsloyaliteiten de integratie in de Nederlandse samenleving en het omhelzen van de liberale en seculiere grondwaarden van deze samenleving belemmeren. Vrees voor islamitisch fundamentalisme speelt daarbij een rol.
Het essay beschrijft en analyseert deze gemeenschappelijke trends en beleidsdoelen, plaatst de beleidsomslag die daaraan ten grondslag ligt in een historisch kader en beoordeelt dit alles op zijn juridische en morele houdbaarheid.