Ongeveer een jaar voor de oprichting van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (voc) in 1602 werd in Amsterdam en Middelburg de tot dan toe omvangrijkste expeditie van de Nederlanders naar Azië uitgerust. De vloot van in totaal dertien schepen bestond uit twee eskaders, genoemd naar hun uiteindelijke bestemmingen. Deze Molukse en de Atjehse vloten stonden onder leiding van de admiraals Wolfert Harmensz en Jacob van Heemskerck.
Deze uitgave, het 101ste deel in de reeks Werken van de Linschoten-Vereeniging, bevat het scheepsjournaal van de Swarte Leeuw, het vice-admiraalschip van de Atjehse vloot. Het maritieme reisverslag is opgesteld door de ervaren stuurman Reyer Cornelisz en is meer dan alleen een dagregister van de zeereis. Cornelisz presenteert de lezer een uitvoerige routebeschrijving, gebaseerd op de nauwkeurigste nautische waarnemingen van die tijd. Als goede leerling van de wereldberoemde cartograaf Petrus Plancius beschrijft hij uitvoerig het gebruik van navigatie-instrumenten tijdens de expeditie. Bovendien heeft Reyer Cornelisz zijn journaal verrijkt met een vijftiental schetsen van kustverkenningen van ravitailleringsplaatsen zoals Madagascar en Mauritius en bezochte havens in Insulinde. Daarmee kan dit verslag worden beschouwd als een bescheiden zeeboek of een klein vademecum voor elke navigator in de Oost-Indiëvaart.
Het journaal van de Swarte Leeuw wordt in dit boek aangevuld met fragmenten uit de in 1648 gepubliceerde belevenissen van Willem van Westzanen, die een ander schip uit de Atjehse vloot, de Enkhuizen, leidde. Tenslotte doen we ook verslag van de geslaagde kaping door Jacob van Heemskercks schepen van de rijkbeladen Portugese kraak Santa Catharina, waardoor kort nadien Amsterdam voor het eerst massaal kennismaakte met Chinees porselein.
Deel 101 (2003) in de Werken van de Linschoten-Vereeniging.