dit werk kent de volgende uitvoeringen
Paperback
ISBN9789058501417
verschijningsdatum01/01/2006
verschijningsdatum01/01/2006
Tbs-gestelden zijn doorgaans voorafgaand hun delict in contact geweest met de geestelijke gezondheidszorg, maar als het contact met de hulpverleners spaak liep `verdwenen` ze uit beeld. Ook na hun Tbs kloppen ze vaak tevergeefs aan bij de GGz. Jaap van Vliet onderzocht de moeizame relatie tussen forensische psychiatrie en de GGz. Het aantal Tbs-gestelden is in de afgelopen tien jaar meer dan verdubbeld: van 650 in 1995 tot circa 1600 nu. Vanuit zijn ervaringen in de forensische psychiatrie, reclassering en maatschappelijk werk stelt Jaap van Vliet dat Tbs een probleem aan zowel de voor- als achterdeur heeft: de instroom neemt toe, terwijl de uitstroom stagneert. In zijn proefschrift onderzoekt hij Tbs dan in haar maatschappelijke context, met name de relatie tot de algemene geestelijke gezondheidszorg. Het `voordeurprobleem` luidt dat criminelen met een psychische stoornis niet de zorg krijgen die escalatie voorkomt. Van Vliet beschrijft een aantal voorbeeldcasussen waarin de hulpverlening aan mensen die in aanraking met politie zijn geweest, faalt en zo maatschappelijke risico`s veroorzaakt. Op basis van dossieronderzoek van Tbs-gestelden concludeert Van Vliet dat Tbs-gestelden doorgaans eerder contact hebben gehad met of behandeld werden in de GGz. Voorafgaand aan het delict waarvoor de Tbs opgelegd is, is vaak het contact verbroken - op eigen initiatief of dat van de GGz. Hij kwalificeert dit als "geïnstitutionaliseerde verwaarlozing". De zorg zou moeten worden voortgezet in de vorm van bemoeizorg of een voor de cliënt meer passende vorm van behandeling. Meer inzicht in de redenen waarom deze groep niet binnen de GGz geholpen wordt, kan bovendien bijdragen aan de preventie van delicten. Van Vliet beveelt ook een meldingsplicht aan voor de GGz indien risicovolle cliënten uit beeld raken. Noodvoorziening Op basis van literatuuronderzoek concludeert Van Vliet dat in de samenwerking tussen forensische psychiatrie en de Algemene GGz op het gebied van uitstroom de laatste jaren bar weinig vooruitgang is geboekt. Opvallend is dat de forensische sector steeds meer eigen oplossingen voor uitstroom gaat creëren, los van de GGz. Verdere pogingen om de samenwerking zich vanuit deze organisaties te laten voltrekken, zijn volgens Van Vliet ook niet zinvol. De GGz-instellingen blijken moeite te hebben met deze groep van patiënten zowel voorafgaand aan het delict als na hun Tbs-behandeling. Veel behandelaars vinden het onmogelijk om zowel slachtoffers als daders te behandelen. De reclassering zou de bemoeizorg kunnen leveren, maar wordt sinds 2004 niet meer gefinancierd om dergelijke contacten te onderhouden zonder justitiële opdracht. De instelling van een `civil penal order` zou hier soelaas kunnen bieden. Momenteel ontstaat er door het gebrek aan uitstroommogelijkheden een grote groep patiënten die wacht op een zorgintensieve voorziening voor langdurige behandeling en/of chronisch verblijf. Van Vliet pleit voor een (nood)voorziening om de schade aan patiënten en de samenleving zo veel mogelijk te beperken. J.A. (Jaap) van Vliet (1949, Hilversum) studeerde maatschappelijk werk. Vanaf 1973 werkte hij in het algemeen maatschappelijk werk in Hoogezand-Sappermeer en in de voogdij en gezinsvoogdij in Groningen. In 1979 werd hij afdelingshoofd in de dr. S. van Mesdagkliniek in Groningen, later werkte hij als bureauhoofd Sociaal Psychiatrisch Werk bij de reclassering in Arnhem. Van 1997 tot 2001 was hij zelfstandig adviseur en onderzoeker en was o.a. betrokken bij de totstandkoming van Forensisch Psychiatrisch Instituut De Rooyse Wissel in Venray. Sinds 2001 werkt Van Vliet bij het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering als beleidsmedewerker marketing en kwaliteit. Van Vliet is medeoprichter van de Vereniging voor Ambulante Forensische Psychiatrie. Van Vliet promoveerde op vrijdag 3 maart 2006.