Waarom laten we ons in met een activiteit die niet alleen geen enkele waarheid oplevert, maar die tegelijkertijd ook geen enkel praktisch nut dient? In Denken, het eerste deel van haar trilogie ‘Het leven van de geest’, buigt Hannah Arendt zich over het denken. Levert denken iets op? Zet het aan tot handelen? Lost het de problemen van de wereld op? Heeft het nut?
Doorgaans wordt het denken omschreven als passieve contemplatie. Arendt maakt een onderscheid tussen resultaatgericht denken, gericht op nut en kennisverwerving, en een bezinnend denken dat zijn betekenis en waarde niet laat afhangen van het resultaat. Denken is een actieve zoektocht naar zin en betekenis.
Arendt legt in Denken, vertaald door Dirk de Schutter en Remi Peeters, de waarde aard van het denken bloot. Alleen moet zij daarvoor breken met dominante tradities in de filosofiegeschiedenis. Vele filosofen en schrijvers maken in dit boek echter opwachting: ze vormen de levende gesprekspartners in Arendts denkervaring. Dat is haar onderzoek, naar eigen zeggen ‘een ontmanteling van de traditionele filosofie, bovenal: de schriftelijke neergang van een lang uitgesponnen gedachtegang.
Samen met willen en oordelen vormt denken de mentale activiteiten die Arendt centraal stelt in ‘Het leven van de geest’, de trilogie waaraan zij tot op de laatste dag van haar leven werkte.