Frans Siliakus (1953) heeft na het succes van zijn eerste dichtbundel ‘Door de dood bekoord’, en zijn tweede bundel ‘Stemmen uit het verleden’ de weg vervolgd die hij al was ingeslagen. Die stemmen uit het verleden kwamen uit een ver verwijderd gebied. In ‘Al wat ginds is’ laat Siliakus zijn blik nu gaan naar de dingen die niet alleen in de tijd gezien ver weg zijn, maar nu ook ruimtelijk. Wat in die verten zichtbaar is, is enkel dankzij de taal tevoorschijn te halen. De door ruimte en tijd bepaalde feiten worden enkel door de taal gestalte gegeven. Voor ruimte en tijd is de taal dus de godin die door beide wordt vereerd. In zijn gedichten spreekt Siliakus dan ook de taal oftewel het woord met ‘u’ aan. In een al eerder gepubliceerd gedicht (Zien op afstand) heeft Siliakus al zijn preoccupatie geformuleerd: Ik wil het Woord zien in zijn schoonheid in een ver gelegen land. Dat ver gelegen land is in flitsen in al de gedichten van ‘Al wat ginds is’ zichtbaar. De beelden zijn vaag en worden steeds vager. Het geheugen blijkt naarmate de jaren verstrijken steeds zwakker te zijn geworden.