Jacob B., tien jaar werkzaam op de Kanselarij der Strafvervolging, meent al geruime tijd een sluipende bedreiging te bespeuren die het op hem lijkt te hebben voorzien. In eerste instantie schrijft hij het toe aan louter verbeelding, maar als de signalen sterker worden en hij op een zeker moment een ambtenaar van het Rijkscommissariaat voor politieke kwesties op bezoek krijgt die hem in bedekte termen provoceert, kan hij de realiteit niet langer verloochenen. Zijn angstige vermoeden wordt bewaarheid. Er ontspint zich een ware nachtmerrie die slechts een onderdeel blijkt te zijn van een groter en uiterst macaber geheel.