De roman van Karel van Laarhoven vertelt over de lotgevallen van vier jongens, die elkaar voor het eerst in militaire dienst in 1961 ontmoeten. Daar ontdekken ze de geborgenheid om vrijuit met elkaar te kunnen praten over soms vertrouwelijke gebeurtenissen in hun eigenlijk nog niet voorbije jeugd. De steun, die ze elkaar daardoor geven, vergeten ze nooit en later, als de een na de ander elkaar in een bepaalde levensfase toch weer tegenkomt, blijkt de onderlinge band nog sterker te zijn dan vroeger. Deze roman zet een zoeklicht op bepaalde gebeurtenissen in hun leven en dat levert verhalen en episodes op die geleidelijk hun persoonlijkheid inkleuren tot wat ze zijn: mensen van vlees en bloed.