Azad ziet Rami naar hem kijken en dan durft hij het te zeggen: ’200’.
De man knikt.
Azad wast de auto en laat hem glimmen als een zonnetje.
In een arme stad vol vluchtelingen moet Rami, in z’n eentje, op straat overleven. Hij loopt ondanks zijn krukken het snelst van iedereen. Hij ontmoet vijf kinderen, gevlucht voor de oorlog. Met z’n zessen gaan ze wonen in een park, in een struikenhuisje, waar ze slapen op slaapkarton. Ze moeten vindingrijk zijn om aan eten te komen en bedenken van alles: parkeerplaatsen aanwijzen, auto’s wassen, koekjes verkopen en zelfs bedelen.
‘Bedelen is zielig werk. Je doet niets,’ zegt Gresa.
‘Honger is ook zielig,’ zegt Rami.
Zelfs met hulp van nieuwe vrienden en Rami’s vroegere buurvrouw, is overleven in de stad moeilijk en gevaarlijk. Gelukkig hebben ze elkaar en worden ze een echt team.
Maar, denkt Yara, altijd in het park leven, dat kan toch niet?