Hermann Friedrich Kohlbrugge (1803-1875) diende als proponent van de hersteld-lutherse gemeente in Amsterdam een klacht wegens onrechtzinnigheid in tegen ds. D.R. Uckerman. Hierdoor kwam hij in conflict met het consistorie, dat hem van het proponentsambt vervallen verklaarde en als hulpprediker ontsloeg. Zijn nieuwe visie op de heiliging ontlokte in kringen van Réveil en Afscheiding scherpe kritiek. En aan de Utrechtse universiteit werd in de laatste decennia van de 19de eeuw nog gewaarschuwd tegen Kohlbrugge's "hondentheologie". Vanaf het tweede kwart van de 20ste eeuw gaven gezaghebbende theologen echter blijk van hun waardering voor de eens verguisde prediker. Ds. Oepke Noordmans refereerde in 1925 over "de betekenis van Kohlbrugge voor de theologie van onze tijd". Ook in onze 21ste eeuw wordt Kohlbrugge als invloedrijk theoloog erkend en in één adem genoemd met grote geesten als Augustinus, Luther, Calvijn en Karl Barth. Hij heeft eerherstel gekregen, zowel in de Hervormde Kerk, als in afgescheiden kerken, die zijn heiligingsleer jarenlang in verband brachten met "antinomianisme". Zelfs in de herenigde Evangelisch-Lutherse Kerk is Kohlbrugge in feite gerehabiliteerd.