Een sprokkelaar sprokkelt zijn voedsel bij elkaar. Plukt bladeren en vruchten in het veld, hamstert noten in het bos, oogst melde in de moestuin van een kennis en kweeappeltjes in het park, gooit slakken en bloemkoolbladeren in de nasi, kweekt rabarber in de achtertuin, citroengras in de vensterbank, taugé in het keukenkastje en witlof in de kelder. Leeft in verbinding met de omgeving, volgens het ritme van de seizoenen en waardeert wat de natuur biedt. Leeft eenvoudig met een kleine voetafdruk. Helpt in het voorjaar een moestuinder met wieden en maakt een soepje van het onkruid. Gebruikt in de zomer de keuken als kruidendrogerij. Verandert die in de herfst in een inmaakfabriek en maakt jam en bramentaart. Hamstert in het najaar noten, kastanjes, oesters en paddenstoelen en richt de kelder in als voorraadkamer. En in de winter gaat ook een sprokkelaar naar binnen. Gaat bijvoorbeeld schilletjes van mandarijnen drogen die zo heerlijk geuren in de thee, en taugé maken in een keukenkastje. Een sprokkelaar heeft een alternatief gevonden voor de voedselverspilling van deze tijd.