In de loop van zijn rijke carrière heeft grootmeester Jan Timman tegenover menige grote schaker gezeten. Als geen ander heeft hij op hun handen kunnen kijken - en in hun ziel. Boris Spasski, Bobby Fischer en Garry Kasparov zijn drie van de belangrijkste oudere schakers die hij in dit boek portretteert - naast jongere als Judit Polgar en Magnus Carlsen. Timman vertelt over de invloed die Mikhail Botwinnik en Mischa Tal op hem hebben uitgeoefend, zowel op als buiten het bord. Hij heeft oog en begrip voor de eigenaardigheden van de schakers, aardige en onaardige, menselijke en onmenselijke. Bijzonder indringend is het portret van Alexander Aljechin, die Timman op het spoor komt tijdens een verblijf in Lissabon, tientallen jaren na diens dood; het verhaal is tegelijk betoverend en huiveringwekkend, even magisch als precies.