‘Ongeloofwaardig kijk ik omhoog, op zoek naar bewijs. Waar dan? Ik heb geen opgelichte hemel gezien en geen stemmen van engelen gehoord. Zou deze kleine wurm, gekneveld in lapjes stof en luierend in een voerbak, de redder van de mensheid zijn?’ Zonder dat hij het beseft, komt de Toerist tijdens zijn dromen in Bijbelse tijden terecht. In 28 vakantienachten reist hij, nietsvermoedend observerend en vaak participerend, kriskras door deze verhalen. Hij ontmoet Bijbelse personages die elk hun eigen pad bewandelen met de voor hem onbekende God. Zijn nachtelijke tocht lijkt oneindig. ‘Ik drijf slechts mee op de stroom van gebeurtenissen, die een onuitwisbare indruk achterlaten. Ik kan ze alleen maar beschrijven. Een reisverslag dus. Ik leg het vast, omdat ik hiertoe een onbeschrijflijke drang voel in de hoop ooit mijn belevenissen te kunnen delen.’