HET IS HET JAAR 1552. Aan het einde van een lange werkdag op de akker zitten Willem en zijn vader Ary aan de oever van het Vroonermeer. De zon staat laag aan de westelijke horizon. Ze kijken stilzwijgend uit over het water en de rietlanden die het dorp Sint Pancras omringen. In de verte gloren de contouren van de stad Alkmaar. Vader wijst met zijn vinger naar de lucht die de hele dag stralend blauw is geweest. Wolkenpartijen pakken zich nu samen, noodweer is op komst. WILLEM BOY, geboren als een eenvoudige boerenzoon, krijgt op jonge leeftijd bij de put van het Karmelietenklooster in Oudorp te horen dat hij niet zo maar een boerenzoon is, maar een bijzondere jongen met een grootse bestemming die het nietige dorp Sint Pancras nieuwe glans zal geven. Heden en verleden lopen in elkaar over als de student ADA BOOIJ op het spoor komt van de lotgevallen van haar voorvader Willem. Haar zoektocht brengt haar naar plaatsen met een mythische betekenis in het verleden van West-Friesland. Welke rol speelt de Witte Kerk in Sint Pancras in deze geschiedenis?