Herman Witsius (1636-1708) was in zijn tijd zo gezaghebbend dat de gereformeerde predikanten van Londen hem tijdens de antinomiaanse controverse (1690-1700) om zijn visie en bemiddeling vroegen. In 1696 voldeed Witsius aan hun verzoek met de Animadversiones Irenicae. Hij bemiddelde daarmee tussen de zogeheten antinomianen en neonomianen. In deze studie staat de de toerekening van de zonden aan Christus centraal. Dit concept hangt onder andere samen met begrippen als straf en vergeving. Door de samenhang van de diverse concepten in kaart te brengen, wordt inzichtelijk dat het leerstellige antinomianisme een zelfstandige positie is, die onderscheiden moet worden van de hoofdstroom van de zeventiende-eeuwse gereformeerde theologie. Deze studie laat op verrassende wijze zien hoe theologen uit de zeventiende eeuw omgingen met centrale juridische begrippen; daarmee is dit onderzoek niet alleen van betekenis voor historici en theologen, maar ook voor juristen.