Het was Witte Donderdag. Er kwam een man binnen, een priester. Hij ging achter de tafel staan. Kaarsen werden aangestoken in kandelaars. De aanwezigen waren stil. Zij waren allemaal uitverkorenen. De priester sprak de volgende woorden: ‘Hij sprak tot hen: ‘Vurig heb ik verlangd, eer Ik ga lijden, dit paasmaal met u te eten. Want Ik zeg u: Ik zal niet meer eten, totdat het zijn vervulling vindt in het Rijk Gods.’ Daarop nam Hij de beker, sprak een dankgebed uit en zei: Neemt die beker en deelt hem samen. Want Ik zeg u: Van dit ogenblik af drink ik niet meer van wat de wijnstok voortbrengt, totdat het Rijk Gods is gekomen.’ Daarop nam Hij het brood, sprak een dankgebed uit, brak het en gaf het hun met de woorden: ‘Dit is mijn Lichaam, dat voor u gegeven wordt; doet dit tot een gedachtenis aan Mij.’ Evenzo gaf Hij de beker, na de maaltijd, terwijl Hij sprak: ‘Deze beker is het Nieuwe Verbond in mijn Bloed, dat voor u wordt vergoten’.’ Luc., 22;15-20.