De auteur (1940) toont aan dat Lucas en Handelingen door een Jood zijn geschreven. Hoewel zelf geen theoloog lukt het hem met hulp van een Rabbijn en enige Predikanten te laten zien dat de prediking van Gods Rijk zich in dit Tweeluik afspeelt tegen de achtergrond van de Tien Bekeringsdagen aan het begin van het Jubeljaar. Deze achtergrond is herkenbaar aan de Tora- en Haftaralezingen die op Rosj Hasjana en Jom Kippoer al in de eerste eeuw in synagogen worden gelezen. Ze zijn als beraita vermeld in de Babylonische Talmoed. Herkenbaar aan de van oudsher in acht genomen gebruiken zoals berouw, vergeving, naamsverandering, barmhartigheid doen en vasten, en aan genezing en vrijlating uit kerkers. Dit levert een verrassende kijk op de goede boodschap in deze NT-geschriften, waarvan de bakermat ligt in de joodse geloofstraditie. De auteur is vrijwel zeker van joodse origine. Dat blijkt ook uit de getallenstructuur die in het Tweeluik is aangebracht. De griekse woorden zijn geteld en geplaatst in teksteenheden met een vooraf bepaald aantal woorden. Vaak de getallen 17 en 26 of hun veelvoud, die in het Hebreeuws verwijzen naar de Naam van God. Grieks geschreven, Hebreeuws gedacht.