De voorouders van Siep Kooi waren vrijwel zonder uitzondering berooide dagloners op het verpauperde Groningse Hoogeland van de negentiende eeuw. Om hen te leren kennen bleek genealogisch onderzoek niet voldoende. Omdat dagloners en boerenarbeiders doorgaans geen noemenswaardige sporen nalaten, onderzocht hij de historie van noordoost-Groningen en probeerde zich in te leven in de manier waarop zijn voorouders in die periode hun dagelijkse armoedige bestaan beleefden. Hij vroeg zich af hoe zij zich in hun persoonlijke geschiedenis verhielden tot de dagelijkse realiteit: de afhankelijkheid van hun machtige werkgevers - de vermogende herenboeren - hun godsdienstbeleving, hun omgang met ziekte en dood, hun onderlinge betrekkingen, hun worsteling om in hun erbarmelijke omstandigheden te overleven De auteur trof in zijn stamboom voorouders aan van wie hij vermoedde dat zij ernaar streefden hun uitzichtloze leven te veranderen. Het krachtigst vond hij dat weerspiegeld in Martha Dijk (1819-1899), die in 1881 de onzekere sprong waagde om naar Amerika te emigreren. Siep Kooi kroop in haar huid en spon zijn roman om deze vrouw heen. Door zich een voorstelling te maken van de drijfveren van Martha Dijk - haar grenzeloze verlangen naar een beter en intenser bestaan - bracht hij de geschiedenis van zijn familie op overtuigende en aansprekende wijze opnieuw tot leven in deze genealogische roman. Siep (Simen) Kooi (Leeuwarden, 1941) promoveerde op het proefschrift Naar een pedagogiek van de tussenwereld (RU, 1998). Daarin gaf hij een wijsgerig-pedagogische benadering van een leven in twee culturen gebaseerd op het gedachtegoed van de Franse filosoof Maurice Merleau-Ponty. Vanuit die optiek mengde hij zich in de migratiediscussie en schreef diverse artikelen over dit onderwerp. In 'De Groene Amsterdammer' verscheen zijn artikel Het monoculturele drama. (2000). Ook werden in een aantal tijdschriften korte verhalen van hem gepubliceerd.