In 'Bakvis' schrijft Daniël Rovers over boeken die hem in zijn jongste jeugd hebben gevormd en tot schrijver hebben gemaakt. Annie M.G. Schmidts 'Pluk van de Petteflet' in de eerste plaats, de jeugdromans van Thea Beckman, het dagboek van Anne Frank. In de jaren daarna dienden zich telkens weer andere namen aan, zoals Franz Kafka, Penelope Fitzgerald, Nanne Tepper en David Foster Wallace. Zij leerden hem spreken en schrijven over verlangens en gevoelens die hij eerder nauwelijks begreep.
'Bakvis' gaat daarnaast over de meest eenvoudige en tegelijk fundamentele vragen in de literatuur. Waarom geldt het als diepzinnig om cynische boeken te schrijven? Zijn tv-series werkelijk de romans van nu? Wat is eigenlijk het verschil tussen een gedicht en een geheim dagboek? En hoe moeten we trouwens omgaan met de stem in ons hoofd die ons waarschuwt niet ten prooi te vallen aan valse ontroering?
Rovers’ essays leiden naar de nuchtere en hoopvolle conclusie: om iets van het leven te maken, moeten we aan het lezen slaan.